Voorbeeld: Les 4D van het kleuterproject 'Een fruithapje vóór het bidden'
over waarden en normen

Les  4D
Titel Het is fijn een varken te zijn
Thema Respect: als plagen te ver gaat, wat dan?
Benodigdheden Computer, printer, videofragment 6, informatieblad 4D.1, 4D.2, 4D.3 en 4D.4, Helligie, vertelkast, tekenvellen, kleurpotloden
Doelstelling De kinderen ontdekken dat er oplossingen zijn voor situaties van plagen die te ver (kunnen) gaan


Inleiding

De kinderen zitten in een kring en luisteren naar het verhaal 'Het is fijn om een varken te zijn' (informatieblad 4D.1). Dit verhaal kan ook worden aangeboden met behulp van het verteltheater. Voor een verkleinde weergave van deze platen wordt verwezen naar infor-matieblad 4D.2.

In het er op volgende kringgesprek kunt u gebruik maken van de volgende aandachtspunten/vragen:
  • Laat de kinderen eerst nog eens alle dieren uit het verhaal opnoemen (slak, varken, haas, hond, spin, gans). Dit kunnen ze doen aan de hand van de zes tekeningen die u in het midden van de kring legt (informatieblad 4D.3). Zo ontstaat opnieuw de opbouw van het 'cirkelverhaal' (tekeningen ook zo laten neerleggen)
  • Bij elk dier vraagt u naar een kenmerk: varken is vet, haas is bang, hond is lui, spin is lelijk, gans is dom, slak is sloom/langzaam
  • Zeg jij dat ook wel eens tegen een ander (bangerik, wat ben jij lelijk, of dom, of dik, of lui, of sloom)?
  • Zou jij het leuk/vervelend vinden als ze jou slomerd of bangerik enz. zouden noemen?
Onderzoek nu met de kinderen wat de dieren positief vinden aan zichzelf.
  • Wat vond het varken zo handig aan het dik zijn? (speklaag, geen last van takjes en steentjes)
  • En de haas? (goede neus en scherpe oren)
  • En de hond? (kan lekker dromen)
  • En de spin? (rust, anderen zijn bang)
  • En de gans? (vrolijk, waakzaam)
  • En de slak? (ziet veel onderweg)
  • Wat vonden de slak en het varken ervan dat ze anderen geplaagd hadden?
  • Maakten de dieren het weer goed met elkaar?
Zoekproces

Om meerdere oplossingen te vinden voor het omgaan met plagen kunt u gebruik maken van videofragment 6 'Wat je zegt, ben je zelf.'
In dit videofragment zingt een jongetje een lied over hoe hij zich voelt als hij uitgescholden wordt en welke oplossingen hij voor zichzelf bedenkt.
We zien een getekend verhaal als ondersteuning bij de tekst. De tekst van het lied vindt u op informatieblad 4D.4.
In een kringgesprek kunt u gebruik maken van de volgende vragen en aandachtspunten:
  • Hoe voelt het jongetje zich?
  • Waarom zou hij zich zo alleen voelen?
  • Wat zou hij graag willen? (sterke vriend - luchtballon)
  • Heb jij dat ook wel eens? Wanneer dan?
  • Zou je dan weglopen?
  • Of zou je wat anders doen?
De kinderen proberen vervolgens hun eigen oplossingen aan te dragen voor zelf meegemaakte plaagsituaties die zij als 'te vergaand' beoor-delen.
Enige sturing lijkt aan te bevelen opdat verschillende handelings-perspectieven naar voren kunnen komen:
  • Weglopen
  • Terugplagen
  • Stil worden (laten aangeven dat Helligie er stil van wordt en niet meer durft; zie les 1D)
  • Zeggen 'ik haal mijn grote broer/mijn vader op!'
  • Naar juf/meneer, papa/mama gaan
  • Een ander buiten sluiten
  • Uitlachen
Probeer nu samen met de kinderen tot enkele goede afspraken te komen waaraan iedereen in de groep zich zal willen houden (te vergelijken met het pestprotocol in de hogere groepen).
Enkele voorbeelden:
  • Als een ander dat niet wil, kom ik niet aan die ander
  • Wat ik zelf niet wil hebben, doe ik ook niet bij een ander kind
  • Als ik kwaad ben, ga ik niet slaan, maar probeer ik het uit te praten. Misschien kan juf/meneer me daarbij helpen
  • Iedereen mag van mij meespelen
  • Uitlachen of dingen afpakken vind ik niet goed.
Deze kunnen uitgetekend worden (en worden opgehangen in het lokaal)


Verwerking

Mogelijke verwerkingsopdrachten:
  1. De kinderen vertellen het (vertelkast)verhaal aan elkaar door de tekeningen van informatieblad 4D.2 in de juiste volgorde te leggen. Deze opdracht kan ook op de computer worden gemaakt
  2. Een van de kinderen beeldt één van de zes dieren uit en de anderen proberen dit te raden (let op de kenmerken)
  3. De kinderen spelen het verhaal na (eventueel een enkele situatie met twee van de dieren) en geven aan het eind blijk van hun waardering voor elkaars kenmerken
  4. De kinderen maken een tekening over het verhaal
  5. De kinderen spelen het memoryspel 'De zes dieren en hun kenmerken' (informatieblad 4D.3); het is handig om de kaartjes van te voren te plastificeren.
  6. De kinderen luisteren naar/leren het versje 'Dat is gemeen'

    Dat is gemeen.
    Nee, dat is gemeen.
    Nee, dat vind ik echt niet leuk.
    Nee, dat is gemeen.
    Nee, dat is niet leuk.
    Als je schopt of als je slaat.
    Als je scheldt of als je plaagt.

  7. De kinderen spelen een aantal van de zelfbedachte oplossingen uit. Deze kunnen vervolgens kort worden besproken
  8. De kinderen luisteren naar het verhaal 'De Dikke en de Dunne' (indien nog niet gebruikt/informatieblad 3D.2) . Ze reageren daarna op de oplossing die Roos en Floortje bedacht hebben.