INTERVIEW
LEERKRACHTEN HEBBEN NAUWELIJKS GREEP OP PESTEN
door Mirke Beckers
Nederlandse pestprogramma's hebben nauwelijks effect. Dat komt om- dat ze geen rekening houden met de manier waarop leraren en leerlingen het pesten op school beleven. Onderwijspedagoge Marion van Hattum promoveerde op twee november aan de Universiteit van Amsterdam op een onderzoek naar dit onderwerp. Ze concludeert onder meer dat leraren en leerlingen het pesten anders beleven, zo anders zelfs dat leraren de pesters in een klas maar moeilijk herkennen. Pesten geeft leraren dan ook een machteloos gevoel.

Leerkrachten
plaatsen de
oorzaak van
pestgedrag
buiten zichzelf

Aanvankelijk had Van Hattum de opdracht een programma te ontwikkelen om het pesten op scholen tegen te gaan. Maar toen ze ging kijken naar wat er op dat terrein in Nederland allemaal was ontwikkeld, stuitte ze op een 'bom van informatie'. Van Hattum lacht: 'Er bleken al talloze pestprogramma's te bestaan. Dus om er nu weer een aan toe te voegen, leek me niet zo zinvol.'

Over het effect van de Nederlandse pestprogramma's bleek veel minder bekend. De enkele studies die er waren, toon- den aan dat het pesten er zeker niet door verminderde. Van Hattum vroeg zich af hoe dat kon. Temeer omdat er in Engeland en met name Scandinavië met vergelijkbare program- ma's wel goede resultaten werden geboekt. Ze ontdekte dat er in het buitenland veel meer begeleiding was bij het invoeren van de pestprogramma's. 'In Nederland worden de programma's opgestuurd, en als de school geluk heeft wordt er nog een themamiddag georganiseerd. Verder is er geen nazorg', zegt Van Hattum. 'Geen wonder dus dat de programma's bij de meeste scholen ongebruikt in de kast blijven staan.'

Gesprekken met leraren bevestigden haar vermoedens. De leraren konden haar precies vertellen waar de pestmappen stonden op school. Maar om ze nu te pakken? Nee, daar kwamen ze niet aan toe. 'Leraren hebben het al druk genoeg met hun normale lesprogramma's zegt Van Hattum. 'Daar wordt te weinig rekening mee gehouden. Onderzoekers en beleidsmakers denken dat het een goed idee is om op scholen iets tegen het pesten te doen, omdat daar veel kinderen bij elkaar zitten. En dat is natuurlijk ook handig. Maar of de school dat ook zo handig vindt, vragen zich niet af. Leraren zelf zeggen bijna allemaal: En de ouders dan?'

In de boter
Voor Van Hattum is een ding zonneklaar: 'Wie iets van de school wil, moet ook weten wat de school ervan vindt.' En daarom ook heeft ze haar eigen onderzoek over een geheel andere boeg gegooid dan ze aanvankelijk van plan was. Ze vroeg zich af hoe de leerkrachten zelf eigenlijk tegen het pesten aankijken. Vinden ze het pesten wel erg? Hoe beleven ze het in de klas? Wat doen ze er tegen? En hoe beleven de leerlingen het pesten eigenlijk?

Ze schreef 217 basisscholen aan met de vraag of ze wilden meedoen. En viel met haar neus in de boter. Haar brief kwam - zonder dat ze het zelf wist - amper een week nadat de scholen van het Ministerie van OCenW de opdracht hadden gekregen om een pest-protocol op te stellen. 'Daar wilden de meeste scholen wel iets mee', zegt Van Hattum, 'maar ze wisten ook niet precies wat.' Gevolg was een extreem hoge respons op haar brief. 106 scholen, dus bijna de helft, wilde meedoen aan haar onderzoek om 'ergens' te beginnen met de aanpak van het pesten. In totaal deden er 280 groepen 6,7 en 8 mee, 228 leraren en 6430 leerlingen.

Van Hattum stelde vragenlijsten op voor leerkrachten met vragen als: Wie zijn de pesters en wie zijn de slachtoffers in jouw klas? Vind je het percentage pesters belastend? Doe je er iets tegen? Daarnaast kregen de leerkrachten een paar hypothetische situaties voorgelegd, zoals bijvoorbeeld: 'U neemt een dictee af bij uw groep. Rachida doet erg haar best om netjes te schrijven. U ziet dat Ismaël Rachida een zet geeft tegen haar arm, zodat er een kras op haar papier komt.' Op een vijfpuntsschaal moesten de leerkrachten aangeven of ze deze situatie 'vrij normaal' dan wel 'heel erg' vinden.

De leerlingen moesten dezelfde situaties beoordelen, en moesten daarnaast van zichzelf aangeven of ze zichzelf een pester, een slachtoffer of een buitenstaander van pestsituaties vinden.

Van Hattum kwam er achter dat leraren het pesten weliswaar een kwalijke zaak vinden, maar dat ze er eigenlijk niet zoveel tegen doen. Het blijft bij wat praten met leerlingen, en sommige leraren schakelen de ouders in.

'De meeste leraren hebben het gevoel dat ze geen invloed hebben op het pestgedrag', verklaart Van Hattum. 'Ze denken dat pesten of gepest worden dingen zijn die te maken hebben met het karakter van de leerlingen. 'Daar heb je hem weer met zijn temperament', denken ze als Pietje weer begint te pesten. En van de slachtoffers zeggen ze: 'Hij weert zich ook nooit', of: 'Hij reageert ook altijd verkeerd'.'Vaak leggen leerkrachten de oorzaak van pestgedrag ook bij de thuissituatie. Dit kind pest omdat het altijd al is blootgesteld aan geweld en agressie thuis. Niet vreemd dus, dat hij dit gedrag ook op school vertoont.

'Wat je ziet', zegt Van Hattum, 'is dat leerkrachten de oor- zaak van pestgedrag buiten zichzelf plaatsen. Daardoor voelen ze zich er nauwelijks verantwoordelijk voor, dus doen ze er ook niets aan. Maar het gevolg is wel dat ze daardoor het gevoel kunnen krijgen geen controle te hebben over de leerlingen. En dat is vervelender.'

Van Hattum kwam nogal wat leraren tegen die vertelden dat ze veel pesters en slachtoffers in hun klas hebben, en die dat ook heel belastend vonden, maar die tegelijkertijd dachten dat ze er niets aan konden doen. 'Die leerkrachten zitten voor mijn gevoel vast', zegt Van Hattum. 'Er gebeurt veel in hun klas, maar ze kunnen er niets mee. Voor hen is dat mogelijk een situatie om wanhopig van te worden.'

Begeleiding
bepaalt
succes pest-
programma's

Invloed
Maar Van Hattum kwam ook leraren tegen die wel het gevoel hebben dat ze iets tegen het pesten kunnen doen, en die dat ook proberen. En het opvallende is, aldus Van Hattum, dat die leraren de oorzaak van het pesten veel dichter bij zichzelf leg- gen. 'Ze denken bijvoorbeeld dat ze hun leerlingen veel te vrij laten en dat het daardoor uit de hand loopt. Of ze vinden het schoolplein te onoverzichtelijk en hebben het idee dat ze daardoor de leerlingen niet goed in de gaten kunnen houden, waardoor die elkaar gaan pesten. Die leraren zijn er bovendien van overtuigd dat ze wel degelijk invloed kunnen hebben op zoiets als het karakter van het kind en de thuissituatie.'

Leraren moeten dus het gevoel krijgen dat ze iets aan het pesten kunnen doen, dan zullen ze geneigd zijn er ook daad- werkelijk iets aan te gaan doen, ontdekte Van Hattum. 'Maar de realiteit is', haast ze zich daaraan toe te voegen, 'dat er behoorlijk wat leraren zijn die vastzitten, die het gevoel hebben machteloos tegenover het pesten te staan. Die leraren zien ook niets in een aanpak van pesten op school. Ze moeten eerst iets overwinnen. En daar hebben ze steun bij nodig, begeleiding, van pedagogen of begeleidingsdiensten. Pas wanneer ze inzicht krijgen in de manier waarop ze denken, kan er voorzichtig gedacht worden aan pestprogramma's op school.'

Ander idee
Van Hattum ontdekte voorts dat leraren en leerlingen een totaal ander idee hebben van wie er in de klas pesters en slachtoffers zijn. Om te beginnen zien de leraren in het alge- meen meer pesters dan de leerlingen. Waar 8, 7 procent van de leerlingen zichzelf als een pester beschouwt, is 12,9 pro- cent van de leerlingen volgens de leraar een pester. Maar als je de getallen aan de specifieke leerlingen koppelt, zijn er nog grotere verschillen. Van de 706 kinderen die volgens de leraar pesten zeggen er maar liefst 588 dat ze dat niet doen. En van de 475 leerlingen die aangeven dat ze pesten zijn er maar 118 die ook door de leraar zo worden gezien.

'Het kan zijn dat leerlingen het niet willen weten van zichzelf dat ze pesten, dat ze zich schamen, of dat ze het stiekem, dus buiten het zicht van de leerkracht doen', zegt Van Hattum. 'Maar het is heel goed mogelijk dat leerlingen een heel ander idee hebben van wat pesten is.'

Bij de slachtoffers liggen de percentages iets dichter bij elkaar: 6,8 procent van de leerlingen vindt zichzelf een slachtoffer van pesten, en volgens de leraren is dat 9,3 procent. 'Voor leraren is het kennelijk makkelijker om slachtoffers te signaleren dan pesters', constateert Van Hattum.

Opmerkelijk vindt ze ook dat leerlingen die volgens de leer- kracht slachtoffer zijn, helemaal niet populair zijn bij de leerlingen in de groep. 'Het is goed mogelijk', zegt ze, 'dat de visie van de leerkracht van invloed is op de leerlingen. Als dat zo is, dan zou de leerkracht in ieder geval op dat punt iets aan het pesten kunnen doen in zijn groep. Hij kan er bijvoorbeeld voor waken leerlingen als slachtoffer te bestempelen.'

Maar ook bij de slachtoffers is er dus nog steeds een verschil in visie tussen leerlingen en leerkrachten. Van Hattum heeft zich wel eens afgevraagd wie er nu gelijk had, leraren of leerlingen. Uiteindelijk denkt ze dat het er niet toe doet. 'Het verschil kan juist een uitgangspunt zijn om het in de klas over pesten te hebben. Maar dat moet dan wel in een veilige sfeer gebeuren, er moet integer mee worden omgegaan, en dat is moeilijk.' 'Op sommige scholen heerst er een goede sfeer', vervolgt Van Hattum, 'en is er sprake van veiligheid binnen het team. Zoiets projecteert zich acuut op de leerlingen. In die zin heeft het team een voorbeeldfunctie. Leerlingen voelen feil- loos aan als leerkrachten zich binnen het team bedreigd voelen, en onderling niet openlijk durven te praten over problemen in hun klas omdat ze bijvoorbeeld bang zijn dat collega's hun niet competent genoeg vinden. In zo'n situatie is het bijna onmogelijk iets te bewerkstelligen met leerlingen. Je komt als school dan niet geloofwaardig over.'

Respect voor elkaar als team vindt Van Hattum dan ook een belangrijke voorwaarde voor succes van pestprogramma's op school. 'En ook daarin zouden scholen goed begeleid moeten worden.'

 

Terug naar de vorige pagina